De onderwijsinspectie heeft in de externe kwaliteitsbewaking van het onderwijs een cruciale rol. Volgens het Rekenhof gaat de onderwijsinspectie op een professionele, onafhankelijke en performante wijze tewerk. Maar haar werk wordt bemoeilijkt doordat ze onvoldoende beschikt over valide leerlingenresultaten. Het is bovendien niet duidelijk of ze het onderwijs moet toetsen aan de eindtermen of aan de leerplannen. En er zijn geen normen voorhanden waaraan ze de interne kwaliteitszorg van de school kan toetsen. Het risico bestaat dat het doorlichtingsverslag geen correct beeld geeft van de kwaliteit van de school.
De overheid heeft haar visie op onderwijskwaliteitsbewaking goed vertaald in het kwaliteitsdecreet van 2009. Zij heeft echter enkele principes van haar visie minder goed uitgewerkt, wat de opdracht van de onderwijsinspectie bemoeilijkt. Zo maakt het decreet de school verantwoordelijk haar kwaliteit op systematische wijze te onderzoeken en te bewaken, maar ontbreken normen voor de interne kwaliteitszorg van de scholen. Het kwaliteitsdecreet stelt verder dat de onderwijsinspectie een referentiekader hanteert dat onder meer uitgaat van outputgegevens, maar de overheid heeft nauwelijks instrumenten ontwikkeld of voorwaarden vastgelegd die de validiteit van de outputgegevens van een school (leerlingenresultaten) garanderen. Bovendien is het dan nog onduidelijk of de onderwijsinspectie het aangeboden onderwijs moet toetsen aan de eindtermen en ontwikkelingsdoelen of aan de leerplannen. Het kwaliteitsdecreet bepaalt verder weinig over de verantwoordingsplicht van de scholen.
Het organisatorische kader maakt het voor de onderwijsinspectie mogelijk onafhankelijk, professioneel en performant te werken. Over de autonomie van de onderwijsinspectie dient verder gewaakt te worden. De onderwijsinspectie moet haar interne kwaliteitszorg nog verder ontwikkelen, met vooral aandacht voor een gelijke behandeling van de scholen. De onderwijsinspectie heeft de doorlichtingswijze op een grondige, maar ook complexe wijze uitgewerkt. De inspectie toetst het aangeboden onderwijs terecht aan de leerdoelen, maar haar aanpak houdt een beperking in van het kwaliteitsdecreet, dat haar opdraagt ook na te gaan of de school de onderwijsreglementering respecteert (bijvoorbeeld met haar beleid inzake participatie). In het algemeen ontbreken duidelijke criteria, onder meer voor de bepaling van de onderzoeksfocus, de oordelen en de adviezen.
Doordat de onderwijsinspectie onvoldoende beschikt over gegevens over leerlingenresulaten waarvan de validiteit vaststaat, bestaat het gevaar dat de onderzoeksfocus niet representatief is. Ook blijkt niet altijd uit de verslagen dat de inspectie haar oordelen onderbouwt met resultaatgegevens. Door de beperkte mogelijkheden om tot een beoordeling op basis van resultaatgegevens te komen, ontstaat het risico dat de onderwijsinspectie zich sterk richt op een controle van de processen, waarvoor, gelet op de autonomie van de scholen, weinig normen zijn vastgesteld. Een volkomen zicht op de output en de effectiviteit van de scholen geven de verslagen niet. De doorlichtingsverslagen zijn niet erg toegankelijk geschreven en voor ouders en leerlingen zijn ze daardoor weinig bruikbaar.
In theorie leidt een ongunstig advies van de onderwijsinspectie tot de intrekking van de schoolerkenning. Dat was nog niet het geval, aangezien de overheid er in de eerste plaats naar streeft dat de school haar werking verbetert. Naast de doorlichtingsverslagen geven de jaarlijkse verslagen van de onderwijsinspectie, onderwijsspiegels genoemd, een beeld van de kwaliteit van het onderwijs, maar ook dat is beperkt bij gebrek aan een beeld van de leerlingenresultaten. Peilingen, georganiseerd door de Vlaamse overheid, en internationale onderzoeken geven dat beeld wel, zij het met gedeeltelijke gegevens. De overheid kan meer gebruik maken van de expertise van de onderwijsinspectie bij de beleidsvoorbereiding.
Behoudens enkele nuanceringen kon de minister zich in essentie akkoord verklaren met de meeste conclusies en aanbevelingen.
Het organisatorische kader maakt het voor de onderwijsinspectie mogelijk onafhankelijk, professioneel en performant te werken. Over de autonomie van de onderwijsinspectie dient verder gewaakt te worden. De onderwijsinspectie moet haar interne kwaliteitszorg nog verder ontwikkelen, met vooral aandacht voor een gelijke behandeling van de scholen. De onderwijsinspectie heeft de doorlichtingswijze op een grondige, maar ook complexe wijze uitgewerkt. De inspectie toetst het aangeboden onderwijs terecht aan de leerdoelen, maar haar aanpak houdt een beperking in van het kwaliteitsdecreet, dat haar opdraagt ook na te gaan of de school de onderwijsreglementering respecteert (bijvoorbeeld met haar beleid inzake participatie). In het algemeen ontbreken duidelijke criteria, onder meer voor de bepaling van de onderzoeksfocus, de oordelen en de adviezen.
Doordat de onderwijsinspectie onvoldoende beschikt over gegevens over leerlingenresulaten waarvan de validiteit vaststaat, bestaat het gevaar dat de onderzoeksfocus niet representatief is. Ook blijkt niet altijd uit de verslagen dat de inspectie haar oordelen onderbouwt met resultaatgegevens. Door de beperkte mogelijkheden om tot een beoordeling op basis van resultaatgegevens te komen, ontstaat het risico dat de onderwijsinspectie zich sterk richt op een controle van de processen, waarvoor, gelet op de autonomie van de scholen, weinig normen zijn vastgesteld. Een volkomen zicht op de output en de effectiviteit van de scholen geven de verslagen niet. De doorlichtingsverslagen zijn niet erg toegankelijk geschreven en voor ouders en leerlingen zijn ze daardoor weinig bruikbaar.
In theorie leidt een ongunstig advies van de onderwijsinspectie tot de intrekking van de schoolerkenning. Dat was nog niet het geval, aangezien de overheid er in de eerste plaats naar streeft dat de school haar werking verbetert. Naast de doorlichtingsverslagen geven de jaarlijkse verslagen van de onderwijsinspectie, onderwijsspiegels genoemd, een beeld van de kwaliteit van het onderwijs, maar ook dat is beperkt bij gebrek aan een beeld van de leerlingenresultaten. Peilingen, georganiseerd door de Vlaamse overheid, en internationale onderzoeken geven dat beeld wel, zij het met gedeeltelijke gegevens. De overheid kan meer gebruik maken van de expertise van de onderwijsinspectie bij de beleidsvoorbereiding.
Behoudens enkele nuanceringen kon de minister zich in essentie akkoord verklaren met de meeste conclusies en aanbevelingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten